Onderzoeksmethoden

1.  Eerst bekeek het team, net als Vogelstein en Tomasetti, het cijfermatige verband tussen het bekende risico op een aantal soorten kanker (o.a. longkanker, alvleesklierkanker en darmkanker) en de deling van de gezonde stamcellen in die weefsels. Als intrinsieke factoren een belangrijke rol speelden, zouden weefsels met hetzelfde aantal stamceldelingen ongeveer hetzelfde risico op kanker moeten vertonen. Maar het bleek dat dit patroon zelden voorkwam, wat tot de conclusie leidde dat intrinsieke factoren slechts in tien procent van de soorten kanker een leidende rol hadden.

     Deze uitkomsten worden ondersteund door epidemiologisch bewijsmateriaal, zoals studies waaruit blijkt dat mensen die verhuizen van een land waar kanker weinig voorkomt, naar een land waar kanker meer voorkomt, het hogere risico van hun nieuwe land overnemen.

2.  De onderzoekers maakten ook een wiskundige analyse van recente onderzoeken naar mutatiesignaturen bij kanker, die worden beschouwd als ‘vingerafdrukken’ die worden achtergelaten op het genoom van de kanker door verschillende processen die voor veranderingen in het DNA zorgen. Er zijn zo’n dertig afzonderlijke signaturen geïdentificeerd bij verschillende soorten kanker.

     De onderzoekers analyseerden de signaturen en verdeelden ze naar intrinsieke of extrinsieke herkomst. Hun bevinding was dat, hoewel enkele vormen van kanker meer dan vijftig procent intrinsieke mutaties hadden, bij de meerderheid van de soorten kanker, zoals darmkanker, longkanker, blaaskanker en schildklierkanker, veel van de mutaties waarschijnlijk veroorzaakt werden door extrinsieke factoren.

3.  Daarnaast analyseerde het team ook de gegevens van het SEER (Surveillance, Epidemiologic and End Results) Programma, een belangrijke Amerikaanse bron van kankerstatistieken. Deze gegevens toonden aan dat veel kankersoorten tegenwoordig vaker voorkomen en vaker dodelijk zijn, wat tot de gedachte leidt dat externe factoren sterk bijdragen aan deze kankers.

4.  Tenslotte gebruikten ze computersimulaties om de bijdrage van intrinsieke processen aan de ontwikkeling van kanker te ontleden. Deze waren gebaseerd op bekende gen-mutaties in kanker en hoe waarschijnlijk het is, dat deze ontstaan door het tempo waarin intrinsieke mutaties voorkomen.

     Op het moment wordt algemeen aangenomen dat er drie of meer mutaties nodig zijn voor het ontstaan van kanker. Ze ontdekten dat, hiervan uitgaande, intrinsieke factoren lang niet voldoende zijn om geheel verantwoordelijk te zijn voor het risico dat mensen lopen om een bepaalde soort kanker krijgen. Dit wijst erop dat het intrinsieke risico slechts een klein percentage is van het totale risico bij veel kankersoorten.

Deze vier methoden zijn gebaseerd op zowel data-analyses als de analyses van modellen, zowel met als zonder de schattingen van het aantal stamceldelingen. De bedoeling was het risico op kanker op meerdere manieren te beoordelen en niet op één enkele soortanalyse te leunen.
Volgens dr. Hannun zorgt deze aanpak voor een nieuw raamwerk om het levenslange risico opkanker door zowel intrinsieke als extrinsiek factoren inzichtelijk te maken. Hij verwacht dat het belangrijke consequenties zal hebben voor het beleid met betrekking tot kankerpreventie, kankeronderzoek en volksgezondheid.